De vanzelfsprekende aanwezigheid van het
landschap is als een geheim hoekje in mijn ziel waarin ik me altijd terug kan
trekken.
Even respijt, opladen, uitrusten.
Ik kom er versterkt uit, geïnspireerd en
uitgerust.
‘Bezield’ zo je wilt.
Het landschap is er altijd geweest, een
gegeven.
Hoewel ik als kind al veel lelijks zag,
was er ook nog altijd héél veel moois.
Een onuitputtelijke bron: er leek geen
einde aan te komen.
Een oud boerderijtje in de bocht van een
riviertje, een ‘holle’ weg met aan weerszijden hagen, een halfopen ‘coulissenlandschap’
elzenhagen.
Eindeloze bossen, weidevogels waarvan ik
de namen niet kende.
Nostalgie, inderdaad.
Wel roepen zulke pleisterplaatsen een
hele wereld op.
Ze betoveren zelfs de toekomst.
Maar nu is ons landschap niet meer
vanzelfsprekend.
Echt landschap, bedoel ik dan.
‘Maar alles is landschap’, hoor ik
iemand tegenwerpen, ‘óók snelwegen en bedrijfsgebouwen!’
Allemaal waar.
Kwestie van definitie, zoals vaker.
Maar er is wel een probleem, tenminste
voor mij.
Want de verborgen hoekjes in mijn ziel
lijken niet op snelwegen of bedrijfsgebouwen.
Zo vinden mijn dromerijen geen weerklank
meer.
Dat heeft gevolgen.
Mijn innerlijk leven wordt onherbergzaam.
Steeds minder houvast aan concrete plekken.
Ruimtegebrek – geen lucht - in mijn eigen
hoofd.
Natuurlijk zijn er nog boerderijtjes.
Nog niet alle oude bomen zijn ziek, of
gekapt omwille van de vooruitgang.
Een enkel historisch monument wordt
zelfs bijna perfect opgeknapt – ‘we hebben uitgezocht welk behang hier vroeger
hing’ - en in goedbekeken programma’s als ‘BinnensteBuiten’ ostentatief
gekoesterd door de trotse eigenaars.
Maar indicidenten zijn geen landschap,
helaas.
Incidenten trekken vooral toeristen –
even wanhopig als ik?
Luidruchtig bevolken ze zelfs de verste
uithoeken in mijn hoofd.
Zo verliezen de laatste pleisterplaatsen
hun betovering.
Zijn cultuurhistorische landschappen
achtergrond, decor, omlijsting, vermaak?
Nee, want dat alles kan ik missen.
Maar het landschap niet.
Geen luxe, kortom, maar noodzaak.