Architect en socioloog Mári Glas (1968) buigt zich over noodlijdende vraagstukken in wetenschap en samenleving. Onder zijn redactie schrijven zijn (half)zussen Rémi ('55), Lis ('57), Mila ('68) en Ira ('83) Glas op hun Eigen Wijze met hem mee, over zelfgekozen onderwerpen. Waar het langer moet, laten zij hun ideeën rijpen op eikenhout en vullen hun eigen blogs hiermee. Waar het korter kán schenken zij hieruit gezamenlijk een Glaasje, van maximaal 300 milliliter, oftewel 300 woorden. Proost!


maandag 28 november 2016

Wederkerigheid in de professionele zorg?!

Elke contactadvertentie van Pier Ebbinge heeft een eigen thema.
Bijvoorbeeld identiteit, verscholen achter een haast pathologische angst om voor “doorsnee” te worden versleten*.


Contactadvertentie Pier Ebbinge Relationship, uit de Volkskrant

Bovenstaande advertentie gaat over wederkerigheid: geen sociologisch thema, maar participatiejargon.
Broertje van zelfredzaamheid (“eigen broek ophouden”) en verbinden, niet toevallig eveneens genoemd (“verbindend”).

Sociologisch onderzoek** wijst uit dat het beroep op wederkerigheid – een te leveren tegenprestatie voor te ontvangen hulp – bestaande ongelijkheden versterkt.
Mensen die weinig te bieden hebben (werklozen, ouderen) blijken minder hulp en steun te ontvangen dan mensen die helemaal geen hulp nodig hebben, maar het wel zouden kúnnen bieden.
Niet omdat de laatste groep behulpzamer is, maar omdat je hen ooit nodig kunt hebben.
Kwestie van investeren, bij voorkeur in de bruikbaarste leden van je netwerk.

Bovenstaande advertentie is van een “gerenommeerde specialist in de zorg”.
"Verzorgend", houdt van "kleur en fleur".

Zorg: niet te verwarren met hulp.
Verleende hulp heeft iets feestelijks, voegt iets toe of geeft direct resultaat.
Het lampje hangt, de boom is gesnoeid.

Zorg is, voor de hulp(zorg?!)behoevende, als dagelijks brood.
Als naaste kom je er niet met goed fatsoen onderuit.
Iemand kan immers zelf niet langer in een eerste levensbehoefte voorzien.
Helaas kan zelfs de intensiefste zorg aan dat laatste feit niets veranderen.
Zorg is dan ook vaak een kwestie van dweilen met de kraan open.
Hier zijn geen woorden voor, in participatietaal.

Onze “gerenommeerde” zorgspecialist omschrijft zichzelf als:
Goed voor de medemens die het verdient.
Naar eigen zeggen is zij “warm en betrokken”, “in werk en in persoonlijk leven”.
Maar voor wie?
Noodzakelijke(!) zorg, uitsluitend te verlenen in ruil voor eerder bewezen (ver)diensten?!
En ik maar denken dat professionele, specialistische zorg voor iedereen is!

Een en ander “tekent haar aard en betekenis”, inderdaad.
Zou haar kundigheid door zorgbehoeftigen eveneens “hogelijk gewaardeerd” worden?
“Het werk wordt afgebouwd”: gelukkig maar!

Rémi Glas (1955)

* Rémi Glas, Money followsmerits. Of andersom?”, 27-10-2016

** Onder meer Aafke Komter, “Reciprocity as a Principle of Exclusion: Gift giving in the Netherlands”, 1996

woensdag 23 november 2016

Wetenschapper, houd je bij je leest!

Wetenschappelijke onderzoeksresultaten worden steeds vaker afgedaan als “ook maar een mening”.
Volgens diverse opiniemakers is dit tendentieus en zelfs gevaarlijk.
Inmiddels is er sprake van een nieuwe trend: gevestigde intellectuelen die het per definitie opnemen voor veronachtzaamde wetenschappers.

Deze nieuwste hype heeft als vervelende bijkomstigheid dat mensen die soms (met reden!) twijfelen aan de integriteit en/of rationaliteit van bepaalde wetenschappelijke onderzoeken op één hoop worden gegooid met verzuurde, achtergebleven, sneue, dommige types die overal “tegen” zijn.*

Zo wordt het weer een strijd tussen de gevestigde orde (“elite”) en, tja, de gewone man/vrouw.
Met mijn twee Masters bij wijze van schild tegen “elitaire” laster, moet ik “Henk en Ingrid” misschien een handje helpen.
Zij hebben namelijk wél een punt.
Al komt het er soms wat onbeholpen uit.

Over de omstreden nieuwe financieringsbronnen ten gevolge van bezuinigingen kan ik kort zijn.
De wetenschappelijke methode blijft overeind, maar geldschieters krijgen grip op onderzoeksvragen.
Vooral het fundamentele onderzoek, dat (ogenschijnlijk!) geen welomlijnd en aantoonbaar doel dient, wordt bedreigd.
Hiervan zijn wetenschappers zelf de voornaamste slachtoffers.

Er zijn steekhoudender verklaringen voor het toenemende wantrouwen van de leek.
Zo is wetenschappelijke literatuur beperkt toegankelijk.
Inzage kost geld en statistiek en onbegrijpelijk vakjargon doen de rest.
Journalisten worden geacht de kloof tussen wetenschappers en leken te overbruggen.
Idealiter raadplegen zij daartoe hoogstpersoonlijk de wetenschappelijke literatuur, en interpreteren deze uitsluitend volgens strikt wetenschappelijke regels.

Maar helaas beperkt de ontoegankelijkheid van wetenschappelijke literatuur zich niet tot Henk en Ingrid.
Journalisten zijn ook maar mensen.
Liever bellen ze even snel een wetenschapper.
Zoals voor het artikel over de 'etalagecrèche' waarover mijn zusje gisteren schreef.

Dan blijkt dat wetenschappers – buiten hun streng gecensureerde wetenschappelijke publicaties – óók maar gewoon mensen zijn, met, jawel, een mening.

Soms ontaardt zo’n interviewtje in borrelpraat.
In het ergste geval misbruiken wetenschappers hun status voor politieke doeleinden.

Ir. Mári Glas, MSc sociologie***

* Zoals iedereen die tegen het vrijhandelsverdrag met de Oekraïne stemde destijds werd weggezet als domme en/of anti-Europese populist. Terwijl er genuanceerde en rationele argumenten zijn om ernstig te twijfelen aan de wenselijkheid van dergelijke vrijhandelsverdragen. Zie bijvoorbeeld PvdD
** De Volkskrant, "opvang naar inkomen"(p8-9), 22 november 2016
*** Bij wijze van uitzondering zet ik mijn titels er een keer bij. Dit omdat mijn kritiek op de wetenschappelijke praktijk anders zo maar kan worden afgedaan als 'gebrek aan nuance' en 'tegen zijn' van de 'boze (lageropgeleide) witte man'. Maar het is wel triest - en een bevestiging van het bovenstaande - dat ik denk dat dit nodig is...

dinsdag 22 november 2016

Van Driehoog Achter naar de Etalagecrèche

Kinderopvang blijkt niet overal even goed*.
Vooral crèches in grootstedelijke achterstandswijken presteren slecht.
Etalagecrèches worden ze genoemd: voordelige kinderopvang achter voormalige winkelpuien.
Ze zitten vaak in arme buurten, meestal aan doorgaande wegen. De buitenruimte is klein, de luchtkwaliteit belabberd.*
Net als het woningaanbod in diezelfde buurten eigenlijk.

Hadden we dit niet kunnen voorspellen?
Er is immers jarenlang bezuinigd, op de kinderopvangtoeslag.
Noodgedwongen haakten onbemiddelde ouders af, of accepteerden een ondermaats product.
Alle waar naar zijn geld, nietwaar?

Maar nu zijn de “achterstandskinderen” dubbel de klos: vanuit Driehoog Achter naar de Etalagecrèche.
Niet voor het eerst blijken experimenten met de samenleving onbedoelde(!) gevolgen te hebben!
Helaas vooral voor de zwakste leden.

Als het moeilijk wordt hebben we gelukkig onze wetenschappers.
In dit geval hoogleraar Kinderopvang Ruben Fukkink.
Volgens Fukkink, in onvervalst marktjargon, slaan “zwakke spelers” hun slag in achterstandswijken.
De hoogleraar heeft nog een andere verklaring (=in theorie een statistisch relevant verband tussen twee variabelen):
Het kan zijn dat ouders met een lagere sociaal-economische status meer moeite hebben slechte kwaliteit te herkennen of minder kritisch zijn.*
“Het kan zijn” klinkt niet bepaald degelijk, uit een wetenschappelijk geschoolde mond.
Borrelpraat, ongehinderd door theoretische onderbouwing.
Stel je de eventuele achterliggende artikelen voor: “Ouders met lagere sociaal-economische status gebrekkige neus voor fijnstof”, of “Armoedzaaier maalt niet om (buiten)ruimte”.

Een etalagecrèche-eigenaresse komt dichter bij een verklaring:
We hebben hier veel alleenstaande moeders. De meesten zijn blij dat hun kind schoon is en gegeten heeft. Ze stellen verder geen vragen.*
Gewoon een kwestie van overleven dus, oftewel: prioriteiten stellen.
Daarbij willen hogeropgeleiden in haar buurt niet werken, en:
We kunnen hun salaris ook niet betalen.*
Niet overtuigend, meent Fukkink, al "hoort hij het vaker".
Volgens de wetenschapper lijden dergelijke ervaringsdeskundigen aan een “calimerocomplex”.

Dat wordt zoeken, in de wetenschappelijke literatuur.
Naar de calimero-theorie.
Zou ie bestaan?

Ira Glas (1983)

* Volkskrant, “Opvang naar inkomen”(p8-9), 22 november 2016

Wij zijn allemaal emo-eters

Zet vrouwen bij elkaar, en ze praten over (di)eten.
Gisteren nog.
Vrijwel alle aanwezigen(35-plus) waren (iets) te zwaar.
“Ik las dat je drie soorten dikkerds hebt”, verklaarde een vijftig(st)er, “Emo-eters, mensen die geen verzadiging voelen, en mensen met een genetische aanleg voor overgewicht. Zelf ben ik een emo-eter”.

Een genetische afwijking voorziet tenminste in een excuus.
Maar in de praktijk ben je ongeneeslijk dik, en nagewezen word je tóch wel.

Dan liever een “emo-eter”.
Zo’n officiële categorie geeft enige troost.
Je hoort ergens bij.
Helaas bevat de verwijzing naar emoties wél een veroordeling.
Er ís iets met je.
Erger nog: het is psychisch.

Categoriseren is natuurlijk een wetenschappelijke kerntaak.
Homo Obesus ‘Emot(ic)us’, ‘Insatiabiles’, Geneticus’: dat werk.
Een andere wetenschapstaak is het opsporen van oorzakelijke verbanden, waaronder de schuldvraag.
Vooral psychologen wringen zich in de onmogelijkste bochten om onbeheersbare (wereld)problemen middels individuen te verklaren.
Zoals bijvoorbeeld overgewicht, hoewel inmiddels een “individueel” probleem van dehalve(!) Nederlandse bevolking.

Massaal een overmatige eetlust als gevolg van onderdrukte emoties?!
Of allemaal (genetisch!) geprogrammeerd om ons buikje vol te eten, zodra het kán?
Emoties zijn immers gewoon signalen.
Honger is niets anders dan een – bezwaarlijk te veronachtzamen! – emotie.

Ik dacht aan een dagboekfragment van Etty Hillesum*:
In plaats van je maag te verpesten door teveel te eten en je kinderachtige woede te richten op alle heerlijkheden...
Wilde zij haar woede daarentegen op zichzelf richten?
Maar dat is precies wat een “emo-eter” – volgens psychologen – doet!

Niet toevallig herinner ik me haar “kinderachtige woede” op “heerlijkheden” beter dan haar daaropvolgende aansporing.
Wat ik zeggen wil: laat je niets wijsmaken!
Zolang honger een emotie is, zijn “emo-eters” geen uitzondering, maar regel.

Ís het wel zo kinderachtig om onze woede (collectief!) te richten op – doelbewust op onweerstaanbaarheid ontworpen en daartoe chemisch gemanipuleerde – etenswaren, of liever: op de producenten ervan?

Mila Gras-Glas (1968)


* Etty Hillesum, Het verstoorde leven, 1981

zaterdag 19 november 2016

Intensieve menshouderij en talentoverschot


Maatschappelijk geslaagde mensen schrijven hun succes vaak grotendeels toe aan persoonlijke verdiensten: 
hard gewerkt, ontélbare tegenslagen overwonnen.
Dat is ongetwijfeld allemaal waar.
Maar om te winnen zijn verdiensten als talent, vlijt en volharding weliswaar noodzakelijke, maar onvoldoende voorwaarden.
Want er is méér nodig.
Al weet niemand precies wat.

Toch is er niets geheimzinnigs aan winnen.
Er kan er gewoon maar eentje de beste zijn.

Naar aanleiding hiervan een vergelijking, waarin koeien staan voor individuen, melk voor kwaliteit, en winnen voor winst.
De kwaliteiten van zowel koeien als mensen zijn een gegeven.
Produceren zit hen in het bloed, ongeacht (onvermijdelijke) individuele verschillen in kwaliteit en kwantiteit.
Maar winnen is, evenals winst, vooral afhankelijk van de vraag.
Zo konden de gevolgen van het onlangs opgeheven melkquotum niet uitblijven: nóg meer megastallen en, uiteindelijk, een melkoverschot.
En dientengevolge voor álle betrokkenen minder winst.

In een competitief systeem als het onze winnen dus uitsluitend de sterksten, de grote spelers.
Zo verliezen zowel producten (melk) als kwaliteiten (het vermogen om te produceren) aan waarde.
Zodra vele anderen nét iets talentvoller, volhardender, ijveriger zijn, kunnen kwaliteiten zelfs overbodig worden.

Het verwarren van merites/melk met succes/winst is de bron van hardnekkige misverstanden en vervelende (onbedoelde!) gevolgen.
Stel je bent in aanleg succesvol: je “kan” wel wat.
Maar een ander – goedgebekt bovendien – eveneens.
Evenals een derde: een aantrekkelijke, goedgebekte nét-werker.
Uiteindelijk zijn er bijna uitsluitend verliezers.
Evenals in de moderne veehouderij.

Intensieve menshouderij.

Gevolg: megastallen, volgepakt met – op onnatuurlijke mega-uiers doorgefokte – superkoeien.

Melkoverschotten.
Boterbergen.

Of een onoverbrugbare kloof tussen enkele overbelaste supermensen en vele gemarginaliseerde losers met (onvermoede!) kwaliteiten.

Meritenmoerassen.
Talententerpen.
Karaktercontainers.

Zonde!
En de zeldzame geluksvogels branden op.

Wél verhoogt elke verliezer de waarde van een schaarse podiumplek.
In een bij uitstek competitief systeem is een overmaat aan losers dus de tweede noodzakelijke voorwaarde om te winnen.


Rémi Glas (1955)