Architect en socioloog Mári Glas (1968) buigt zich over noodlijdende vraagstukken in wetenschap en samenleving. Onder zijn redactie schrijven zijn (half)zussen Rémi ('55), Lis ('57), Mila ('68) en Ira ('83) Glas op hun Eigen Wijze met hem mee, over zelfgekozen onderwerpen. Waar het langer moet, laten zij hun ideeën rijpen op eikenhout en vullen hun eigen blogs hiermee. Waar het korter kán schenken zij hieruit gezamenlijk een Glaasje, van maximaal 300 milliliter, oftewel 300 woorden. Proost!


vrijdag 28 oktober 2016

De vooruitgang, die ons redden zal?! Problemen met statistiek

Tien procent kans om in het verkeer om het leven te komen.
Jaarlijks, welteverstaan.
Geen zorgen, níet voor mensen!

Gewoon, voor reeën.
Die ranke, vreedzame dieren met een voorkeur voor halfopen landschappen.
Waarin zij zowel grazen als schuilen.

Jong en/of oud.
Want het verkeer, dat moderne en (opper)machtige wapentuig, discriminéért tenminste niet.

Dat kun je van moderne maaimachines niet zeggen.
Soms worden jonge reeën even achtergelaten door hun drukke moeders, in greppel of struikgewas.
Of in hoog gras, want dat is veilig.
Braver dan mensenkinderen, verroeren zij zich niet.
Wát er ook gebeurt.
Een machtig maaier is de dood. Zijn scherpe zeis kent vreugd nog nood. Hij wet het staal, hij komt al aan en niemand die hem kan weerstaan. (Alfred Döblin)
Vreselijk, voor de betrokken boeren.
Pootjes eraf, óf het kopje.
Misschien voelen zij zich zoals wij, die afgelopen zomer een ree vermoordden.
Al “konden we er niets aan doen”. (zie “Een jong ree”, 28-10-2016).

De troost van de statistische aantallen.
En van de vooruitgang, die ons redden zal.
Nou ja: twee stapjes vooruit, één stapje achteruit?

Niet volgens wetenschappers.
Tien procent.
Hóóguit.
Achteruit, bedoel ik.
Maar négentig procent vóóruit!

Waar gehakt wordt, vallen spaanders.
Of reeënpootjes, desnoods.

Zoals mijn zus al schreef: ik verwacht een kind.
Maar dit was niet, ik herhaal NIET(!), de reden dat ik blééf herhalen:
“Wij hebben het récht niet.”

Mijn zwager, die netjes had gereden, schaamde zich.
Voor mij.
Voor de politie, de getuige, zijn vrouw, en dochter.
En voor de nuchtere Friezin, die na het incident koffie serveerde.

Ik kon niet stoppen met huilen.
Volgens mijn familie huilde ik na mijn geboorte vierentwintig uur, onafgebroken.
Voelde het daarom als een déjà vu?

Statistiek:
Tien procent van de reeën elk jaar dood.
Tien procent van de zwangeren depressief.

Ik ook.
Sinds het ree.

Ira Glas (1983)

Een jonge ree.

Statistisch gezien betekent het niets.
De gebeurtenis was even onvermijdelijk als toevallig.
Elk jaar wordt pakweg tien procent van de reeënpopulatie door het verkeer gedood.
Maar ik krijg het nu pas op papier.

Zomer 2016, noordwest Friesland, coulissenlandschap.
Met man Peer, Do(chter) en mijn zwangere zusje Ira rijden we met 70km/u over een provinciale weg.
Peer aan het stuur, ik ernaast.
Direct voor en achter ons een aaneengesloten reeks auto’s, zojuist bijeengedreven door een geopende brug.
Direct naast ons een bosje, van de weg gescheiden door een smalle sloot.

Het gebeurt zodra ik het ree zie.
Een klap, rechts voor me.
Er stuitert iets door de lucht.

Peer parkeert op de oprit van een vrijstaand huis, zo’n honderd meter verderop.
De auto direct achter ons stopt ook.
“Er was er nog één”, zegt Peer, “een grotere. Die was net op tijd weg. Ik kon niets doen”.
De koplamp is stuk, en ter plekke loopt vloeistof uit de auto.
“Wij hebben geluk gehad”, zegt Peer, “zo’n hert kan óók op je voorruit komen.”

In de sloot vinden we het ree, een kleintje.
Helemaal gaaf, en prachtig.
“Je kon niets doen”, zegt ook de man achter ons, “er waren tegenliggers, ik reed vlak achter je. Ze sprongen over de sloot, vanuit de duisternis van het bosje”.

Uit het huis komt een vrouw.
“Het gebeurt hier zó vaak”, zegt ze.
“We wonen hier mooi. Maar die weg is véél te druk.”
Ze serveert koffie.
De politie komt snel, en gaat zelf kijken, “we vinden het wel”.
De chauffeur achter ons vertrekt.

Wat later komt er iemand van de reiniging.
Deze keer lopen we wel mee.
“Ik ruik het al”, zegt de man.
Te snel.
Vliegen, troebel water.
Het stinkt, inderdaad.

Dichter bij het huis, in de sloot, ligt nóg een ree.
Al in ontbinding.

Mila Gras-Glas (1968)

donderdag 27 oktober 2016

Money follows merit. Of andersom?

Identiteit is een belangrijk sociologisch thema.
Is een individu werkelijk ondeelbaar zichzelf?
Of dekken omschrijvingen als “sociaal bepaalde persoonlijkheid” (Elias) of zelfs “fragmens” (Schinkel) de lading beter?
Zolang sociologen hierover steggelen, is iedereen voorlopig liever speciaal!

Voor de financiële elite is bijzonder zijn echter geen luxe, maar noodzaak.
Want binnen een (veronderstelde!) meritocratie rechtvaardigen uitsluitend unieke kwaliteiten een bevoorrechte positie.

Onderstaande contactadvertentie intrigeert me al jaren:

Contactadvertentie op het prikbord in Rémi's wc, 
Volkskrant 2012/2013

Het aan “bijzondere vrouw” toegevoegde pleonasme “in niets doorsnee” verraadt helaas een vleugje onzekerheid.
Déze vrouw is heusch bijzonder!
De gehele advertentie bestaat dan ook uit herhalingen van deze aanprijzing, in verschillende toonaarden.
Zij woont, eet, reist én poept bijzonder!

De eerste zin is verrassend duidelijk: “Sociaal en financieel upperclass”.
Ooit voldeed dit, voor zo’n advertentie.
Want God wikte, beschikte én mikte.
In dit geval ráák.
Maar de tijden veranderen: “laat zich hier niet op voorstaan”.
In een meritocratie pocht niemand immers over wat ie – zonder noemenswaardige inspanning of verdienste! – in de schoot geworpen kreeg.

Toch moest upperclass erbij.
Kwestie van het kaf van het koren scheiden.
Want ons kent ons: “vrienden zijn vrienden”.
Ondanks “boeiende” paradoxen: “OSM zonder osm-er te zijn”.
“Staat daar boven en buiten” en “vanzelfsprekend gedrag” suggereren bovendien aangeboren noblesse.
Want inhoudelijke kwaliteiten leiden niet automatisch tot “gemakkelijk” gedrag.
Elke selfmade man weet dat arbeiderskinderen onzeker blijven, in het “sociaal circuit” van de “upperclass”.
Alwaar háár gedroomde “klassieke gentleman” “een beetje nonchalant” rondfladdert. 
“Betrouwbaar”, “enthousiast” én “energiek”.
Met “allure, stijl, smaak” én “humor”.

En met vrouw(60): “goudeerlijk”, “zorgzaam” en “ondernemend”.
“Geïnteresseerd in boeiende mensen”.
“Avontuurlijk” bovendien, want “meerdaags met de rugzak op stap”.
In een luxe hotel, dát wel!
“Verdiept zich in de ander”.
Maar weer niet in “’zo maar’ contacten”.

“Geen buitenkant. Wel als het moet” wijst desondanks op conformisme.
Want wanneer moet buitenkant eigenlijk niet, voor de upperclass?

Rémi Glas

woensdag 26 oktober 2016

Profiel van een pestbiotoop: over 'Fucking Åmål'

In de film “Fucking Åmål” wordt gepest.
Het decor is een doorsnee Zweeds provinciestadje.
Het slachtoffer is een vegetarisch, vijftienjarig meisje dat nieuw is op school, maar haar liefde voor een vrouwelijke(!) klasgenoot desondanks niet onder stoelen of banken steekt.
In “Fucking Åmål” is het pestslachtoffer dus een moedig en sterk meisje.

Kom daar maar eens om, bij deskundigen.
Over pestgedrag zijn artikelen, boeken en websites volgeschreven.
Gewoonlijk zoekt men naar profielen, van zowel daders als slachtoffers.
Maar “Fucking Åmål” schetst in de eerste plaats een nietsontziend profiel van de groep, binnen een welomlijnde sociale omgeving.
In dit geval de plaatselijke jeugd van een slaperig – maar daarom niet minder zelfvoldaan! – Zweedse provinciestadje: (fucking) Åmål.
Niet toevallig de titel van de film.

Profielen van pestslachtoffers zijn gewoonlijk genadeloos.
De obligate toevoeging dat de “kenmerkende” eigenschappen en gedragingen géénszins impliceren dat pestslachtoffers (mede)schuldig zijn, versterkt het proces van self-fulfilling prophecy nog eens.
Want een stigma blijft nooit zonder (onbedoelde) gevolgen.
Waar rook is, is vuur, nietwaar?

De rook is verstikkend genoeg.
Zomaar een greep: angst, onzekerheid, negatief zelfbeeld, overgevoeligheid, hinderlijk (opdringerig) gedrag, gebrek aan sociale vaardigheden, fysieke tekortkomingen, zwakte, verlegenheid, isolement, huilerigheid, volgzaamheid, onderworpenheid, klikgedrag, afkoopgedrag, aandachttrekkerij, problemen thuis en/of overbezorgde ouders.

Is er ook vuur?
Jazeker.
Maar de film suggereert vuur van geheel andere aard dan de algemeen veronderstelde tekortkomingen.

Want Agnes is, inderdaad, vurig.
Sterk.
Geestelijk zelfstandig zelfs.
Ze trekt zich niet terug, maar verzet zich.
Nota bene tegen de groep.
Na een innerlijk rijpingsproces, dat wel.

Je zou kunnen zeggen dat Åmål niet rijp voor haar is.
Want haar gedrag botst met de kenmerken van de plaatselijke jeugd.
Zomaar een greep: verveeld, laf, cynisch, provinciaals, onvolwassen, meeloperig en onzelfstandig.
Zwak.

Een verfrissend perspectief, op pesten.
Maar in pestlectuur dicteert de macht van de meerderheid het beeld van uitzonderingen.
Helaas.

Rémi Glas

Ingeplugd, maar uit de mode (in de trein)

Nog voordat ik de trein van Groningen naar Rotterdam zou pakken stonden de ongemakken van voorgaande keren me alweer levendig voor de geest.
Vooral de symfonie van ondefinieerbare geluiden.
Geritsel, afkomstig uit de “oortjes” van medereizigers.

Echt hard is het geluid meestal niet.
Daarom durf ik er – zelfs in de stiltecoupé – niets van te zeggen.
Ook omdat ik meestal de enige ben, zonder oortjes.

Moest ik niet gewoon met mijn tijd mee?
Hoewel ik lange treinreizen associeer met lezen, lezen, en nog eens lezen, houd ik tenslotte óók van muziek.
Maar mijn oude telefoon (zie afbeelding 1) doet het nog, dus(!) ik heb geen smartphone.

Afbeelding 1. Mila's telefoon (doet het nog!)

Toen dacht ik aan die draagbare cd-speler, met oortjes.
Het lijkt gisteren dat we deze kochten, om Do(chter) tijdens lange autoritten zoet te houden.
Het apparaat ligt al jaren onderin een lade.
Want zij heeft wel een smartphone, mét oortjes.

Met nieuwe batterijen kreeg ik ‘m (zie afbeelding 2) aan de praat.
Ik koos cd’s die geschikt leken als achtergrondmuziek voor langsflitsende boerderijtjes.

Afbeelding 2. Mila's draagbare cd-speler (doet het nog!)

Vrijdagavond, studentenavond.
Zover het oog reikte waren alle medereizigers ingeplugd.
Smartphone in de hand en – vaak – een laptop op schoot.
De man tegenover me tikte zelfs ritmisch met zijn voet, zijn knie gezellig tegen de mijne.
In de typpauzes trommelde hij erbij, op zijn laptop.
Wie niet tikte, typte of swipete, staarde voor zich uit.

Toevallig kruiste mijn blik zo’n starende blik.
Toen begon het lekken.
Terwijl ik mijn medereizigers één voor één ostentatief bekeek glimlachte ik, veelbetekenend.
Naar de in mijn richting starende blik - die echter morsdood bleef.
Want een wagon vol ingeplugde mensen is niet grappig, maar bloedserieus.

Mijn eigen kans om aan te haken had ik nu definitief verspeeld.
Als versteend hield ik me koest, tot Rotterdam.
Zonder oortjes.

Mijn dochter begreep het wel: met dát apparaat kun je je écht niet meer vertonen maaham!

Mila Gras-Glas 

maandag 24 oktober 2016

CETA: geen kwestie van argumenten

Ten tijde van het Oekraïne-referendum sprak ik een kennis.
Een hoogopgeleide babyboomer, ooit werkzaam voor de PvdA.

Of hij gestemd had, informeerde ik, en zo ja: wat?
“Vóór, natuurlijk!”, sprak mijn kennis.
Zijn gezicht sprak boekdelen: wie kon er nou redelijkerwijs tégen zijn?
Hij was toch geen domme, anti-Europese populist?!

Ik zweeg.
Laf.
Want blijkbaar was ik zo’n, tja, onwetende populist.
Op dat moment schoot me zelfs geen argument te binnen.

Later bedacht ik me dat mijn kennis degene was zonder inhoudelijke(!) argumenten.
Wel meende ik achter hem een denkbeeldige menigte te ontwaren, alle duimen omhoog (“Vinden wij leuk”).

Zoals Grunberg schreef over de vrijheidsopvatting van Edith Schippers:
Ze doet in haar lezing of vrijheid een bedrijf is (Volkskrant, 8-9-2016).
Een goedlopend bedrijf, zodat die PR-afdeling er wel uit kan.

Bij de internationale vrijhandelsverdragen gaat het vooral om economische groei.
Het achterliggende paradigma – een theoretisch stelsel dat niet langer bewezen hoeft te worden, idealiter omdat het al bewezen is – luidt:
Europa (Nederland in het bijzonder!) is een bedrijf.
Handelsverdragen verbeteren de verkoopcijfers van dit bedrijf.
Hieruit volgt dat het belang van - helaas ondemocratische, want in het geniep bekokstoofde! - internationale handelsverdragen boven iedere twijfel verheven is.

Logisch ook:
De gevoeligste plek aan de mens is zijn portemonnee.
Schreef iemand.
Vermoedelijk geldt dit eveneens voor staten.
Oftewel: zodra ik tegen de oppermachtigheid van Europa’s portemonnee ben, ben ik tegen Europa.
Tenminste volgens mijn kennis, en de nimmer twijfelende menigte achter hem.
Maar in werkelijkheid ben ik tegen de oppermachtigheid van het internationale bedrijfsleven.
En dus juist heel erg vóór Europa!

Nu speelt CETA.
De Walen willen ‘hun eigen hachje’ redden, schrijft men.

Geef ze eens ongelijk.
Mij doen ze denken aan die solitaire, moedige Chinees wiens eeuwenoude huis boven zijn hoofd wordt afgebroken.
Zonder compensatie van de overheid.
Omringd door puinhopen en belaagd door bulldozers eet hij doodgemoedereerd zijn traditionele maaltijd.

Mila Gras-Glas