Afgelopen zomer sprak ik een dame op leeftijd die per kajak - beladen met man, bevoorrading én het
volle gewicht van haar vijfenzeventig jaren - lichtvaardig langs ’s
werelds mooiste kusten peddelde.
Ik roemde haar vitaliteit.
Hoe bleef zij zo fit, in tegenstelling tot het gros van haar
leeftijdgenoten?
Volgens de kajakster was het één het gevolg van het ander:
“Op een dag worden ze dik, en dan doen ze niets meer”.
Het was dus vooral zaak op gewicht te blijven.
Maar hoe?
“Schep altijd nét iets te weinig op je bord. Stop met eten vóórdat je vol
zit”.
Bij de toevoeging: “Zó eenvoudig is het!”, meende ik een ondeugende twinkeling in haar ogen te zien.
Uit ervaring weet ik dat de onmiskenbare onweerlegbaarheid van haar advies
in de praktijk wordt geëvenaard door een minstens even onweerlegbaar gebrek aan
uitvoerbaarheid.
Want uitsluitend voor lekker(!) eten bedanken, omdat je officieel niet langer honger hebt, maar trek, zal weinig mensen op termijn lukken.
Het hongergevoel verdwijnt immers niet meteen, als bij toverslag, zodra je genoeg
gegeten hebt om jezelf in stand te houden.
Zo eet je dus ongemerkt telkens een beetje méér dan je nodig hebt.
Volgens wetenschappers duurt het ongeveer twintig minuten voordat je het
‘verzadigingspunt’ bereikt hebt, waarop de eetlust je spontaan vergaat.
Met enige vertraging dus.
Maar bij mij duurt het minstens anderhalf uur voordat ik mij behaaglijk vol
voel.
Als ik mijn gezonde(!) maaltijd netjes beperk, lonken dus toetjes, of zoetigheid.
Sinds mensenheugenis was schaarste immers de norm.
In zeldzame perioden van overvloed at je je buikje rond.
Voor de broodnodige reserves.
En vermoedelijk óók een beetje omdat koeling een betrekkelijk recente
uitvinding is.
Wat ik zeggen wilde: maak jezelf niet gek met dieetadviezen van slanke
mensen.
Maar geloof evenmin dat zij geen enkele aanleg hebben om dik te worden.
Mila Gras-Glas
Geen opmerkingen:
Een reactie posten