Statistisch
gezien betekent het niets.
De
gebeurtenis was even onvermijdelijk als toevallig.
Elk
jaar wordt pakweg tien procent van de reeënpopulatie door het verkeer gedood.
Maar
ik krijg het nu pas op papier.
Zomer
2016, noordwest Friesland, coulissenlandschap.
Met
man Peer, Do(chter) en mijn zwangere zusje Ira rijden we met 70km/u over een
provinciale weg.
Peer
aan het stuur, ik ernaast.
Direct
voor en achter ons een aaneengesloten reeks auto’s, zojuist bijeengedreven door
een geopende brug.
Direct
naast ons een bosje, van de weg gescheiden door een smalle sloot.
Het
gebeurt zodra ik het ree zie.
Een
klap, rechts voor me.
Er
stuitert iets door de lucht.
Peer
parkeert op de oprit van een vrijstaand huis, zo’n honderd meter verderop.
De
auto direct achter ons stopt ook.
“Er
was er nog één”, zegt Peer, “een grotere. Die was net op tijd weg. Ik kon niets
doen”.
De
koplamp is stuk, en ter plekke loopt vloeistof uit de auto.
“Wij
hebben geluk gehad”, zegt Peer, “zo’n hert kan óók op je voorruit komen.”
In
de sloot vinden we het ree, een kleintje.
Helemaal
gaaf, en prachtig.
“Je
kon niets doen”, zegt ook de man achter ons, “er waren tegenliggers, ik reed
vlak achter je. Ze sprongen over de sloot, vanuit de duisternis van het bosje”.
Uit
het huis komt een vrouw.
“Het
gebeurt hier zó vaak”, zegt ze.
“We
wonen hier mooi. Maar die weg is véél te druk.”
Ze
serveert koffie.
De
politie komt snel, en gaat zelf kijken, “we vinden het wel”.
De
chauffeur achter ons vertrekt.
Wat
later komt er iemand van de reiniging.
Deze
keer lopen we wel mee.
“Ik
ruik het al”, zegt de man.
Te
snel.
Vliegen,
troebel water.
Het
stinkt, inderdaad.
Dichter
bij het huis, in de sloot, ligt nóg een ree.
Al
in ontbinding.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten