Tien
procent kans om in het verkeer om het leven te komen.
Jaarlijks,
welteverstaan.
Geen
zorgen, níet voor mensen!
Gewoon,
voor reeën.
Die
ranke, vreedzame dieren met een voorkeur voor halfopen landschappen.
Waarin
zij zowel grazen als schuilen.
Jong
en/of oud.
Want
het verkeer, dat moderne en (opper)machtige wapentuig, discriminéért tenminste
niet.
Dat
kun je van moderne maaimachines niet zeggen.
Soms
worden jonge reeën even achtergelaten door hun drukke moeders, in greppel of
struikgewas.
Of in
hoog gras, want dat is veilig.
Braver
dan mensenkinderen, verroeren zij zich niet.
Wát
er ook gebeurt.
Een machtig maaier is de dood. Zijn scherpe zeis kent vreugd nog nood. Hij wet het staal, hij komt al aan en niemand die hem kan weerstaan. (Alfred Döblin)
Vreselijk,
voor de betrokken boeren.
Pootjes
eraf, óf het kopje.
Misschien
voelen zij zich zoals wij, die afgelopen zomer een ree vermoordden.
Al
“konden we er niets aan doen”. (zie “Een jong ree”, 28-10-2016).
De
troost van de statistische aantallen.
En
van de vooruitgang, die ons redden zal.
Nou
ja: twee stapjes vooruit, één stapje achteruit?
Niet
volgens wetenschappers.
Tien
procent.
Hóóguit.
Achteruit,
bedoel ik.
Maar négentig
procent vóóruit!
Waar
gehakt wordt, vallen spaanders.
Of
reeënpootjes, desnoods.
Zoals
mijn zus al schreef: ik verwacht een kind.
Maar
dit was niet, ik herhaal NIET(!), de reden dat ik blééf herhalen:
“Wij
hebben het récht niet.”
Mijn
zwager, die netjes had gereden, schaamde zich.
Voor
mij.
Voor
de politie, de getuige, zijn vrouw, en dochter.
En voor de nuchtere Friezin, die na het incident koffie serveerde.
En voor de nuchtere Friezin, die na het incident koffie serveerde.
Ik
kon niet stoppen met huilen.
Volgens
mijn familie huilde ik na mijn geboorte vierentwintig uur, onafgebroken.
Voelde
het daarom als een déjà vu?
Statistiek:
Tien
procent van de reeën elk jaar dood.
Tien
procent van de zwangeren depressief.
Ik
ook.
Sinds
het ree.
Ira Glas (1983)
Geen opmerkingen:
Een reactie posten