Architect en socioloog Mári Glas (1968) buigt zich over noodlijdende vraagstukken in wetenschap en samenleving. Onder zijn redactie schrijven zijn (half)zussen Rémi ('55), Lis ('57), Mila ('68) en Ira ('83) Glas op hun Eigen Wijze met hem mee, over zelfgekozen onderwerpen. Waar het langer moet, laten zij hun ideeën rijpen op eikenhout en vullen hun eigen blogs hiermee. Waar het korter kán schenken zij hieruit gezamenlijk een Glaasje, van maximaal 300 milliliter, oftewel 300 woorden. Proost!


zaterdag 5 november 2016

Waarom blijft de stemming (toch) zo somber?!

De Volkskrant (24-09-2016) vraagt zich af waarom Nederlanders ondanks de aantrekkende economie blijven mopperen. 
Paul Schnabel:
Er is ontzettend veel om opgewekt over te zijn maar het lijkt wel of het niet goed mág gaan.
Deze deskundige doet het slechte “nationale humeur” af als “flauwekul”, “perceptie”, “onzinnigheid” en “geklets”.
De economie groeit immers weer, dus alles gaat goed!

Op dezelfde pagina het relaas van een alleenstaande moeder: 
Ik heb twee banen. Dan sta je om half zeven op en ben je ’s avonds om tien uur thuis. En dan hoop je dat de kinderen in jouw afwezigheid goed terechtkomen.
Werkdagen van meer dan twaalf uur dus, met opgroeiende kinderen.

Zij maakt deel uit van een groep Nederlanders – working poor – die almaar groter wordt.
Mensen die fulltime werken, meestal in de dienstensector (zorg, schoonmaak, horeca). 
Voor een loon waar – zonder overuren! – niet van te leven valt.

Waarschijnlijk gaat het volgens Paul Schnabel uitstekend met deze mensen.
Zij hebben immers werk.
De rest komt later.
Of niet?

De geïnterviewde moeder beheerst haar participatie-idioom tot in de puntjes:
Als ik iets niet wil, is het mijn hand ophouden.
Dat treft, want zulks zou de overheid evenmin bevallen.

Zo bezien gaat het dus inderdaad goed, met Nederland.
Dat wil zeggen: met de overheidsfinanciën.
Deze moeder kost de “maatschappij” immers niets.
Met het Nederlandse bedrijfsleven gaat het zelfs nog beter.
Niet ondanks, maar dankzij de working poor.

Hoewel niet bewezen is dat de werkende armen ooit zullen meeprofiteren van een bloeiend bedrijfsleven, is dit normaalgesproken wél de (onuitgesproken) veronderstelling.
Belofte zelfs.
Want de Participerende Burger heeft de Toekomst.
Zoals Godvrezende Christenen rekenen op een leven na de dood.

Maar hoe zit het met de toekomst van de kinderen van deze overbelaste armen?
Ook dat is een kwestie van geloof. 
Maar vooral van Godvruchtigheid, oftewel: participeren.

Mári Glas (1968)

Geen opmerkingen:

Een reactie posten