Op
de tuin – nee, niet ín de tuin: zo noemen volkstuinders dat nu eenmaal – maak
ik een praatje, over de heg.
Met
een medetuinder.
Zo
te zien is hij het klassieke volkstuintype.
Zoals
het ooit bedoeld was dus: tuin winterklaar maken, grasranden afsteken, korte metten
met Zevenblad.
Het doel heiligt de middelen.
“Er
moet nog een hoop gebeuren, niet?”, constateert mijn medetuinder.
“Ach”,
zeg ik, “dit stuk, onder de bomen, heb ik gelukkig niet veel omkijken naar”.
Want
vlak voor mijn huisje staan, als bejaarde poortwachters, twee al wat kalende
pruimenbomen.
Links
een zoete rode, en ernaast een wat grotere en nóg zoetere geelgroene (kwets?).
De
pruimen dan.
Naast
het huisje, bij de entree, staat een in lei-vorm gesnoeide oude appelboom.
Langs het pad kwijnen twee door de vorige tuinder mishandelde Japanse
Kersen (mooi!) op leeftijd.
Op
enige meters afstand van het huisje, vóór de pruimenbomen, staat een grote
kersenboom.
Voor de vogels.
Voor de vogels.
Eronder een terras, want op warme zomerdagen verkoelt deze boom effectiever dan vijf
parasollen boven elkaar.
Ik
vergeet de mysterieuze dennenboom langs het algemene pad.
Soms
vallen er dennenappels uit.
Tot nu toe gelukkig niet op iemands hoofd.
Geen
formaat kokosnoot, maar tenminste zo groot als peren (Doyenne!).
In
een ander jaargetijde vallen er Pioenrozen uit.
Nou
ja, geen echte, want ze zijn bruin: houten Pioenrozen.
Maar
ze zien er precies zo uit als pioenrozen, met eindeloos veel in elkaar gevouwen
bloemblaadjes.
Je
kunt ze oprapen en bewonderen, maar na enkele maanden vallen ze uit elkaar.
Dan de hoge bomen achter het huisje.
Je
kunt er vogelhuisjes aanhangen, en ze geven schaduw.
De
naam ken ik niet.
Mijn
medetuinder gelukkig wel, ongevraagd nog wel.
“Dat
zijn onkruidbomen”, verklaart hij.
Waarom
denk ik ineens aan Emma Bovary?
Zij moest uit alles een zeker persoonlijk gewin kunnen halen.*
Onkruidbomen.
Mári
Glas (1968)
*
Gustave Flaubert, “Madame Bovary”, Uitgeverij Veen, 1991, p.48, vertaling Hans van
Pinxteren
Geen opmerkingen:
Een reactie posten