Architect en socioloog Mári Glas (1968) buigt zich over noodlijdende vraagstukken in wetenschap en samenleving. Onder zijn redactie schrijven zijn (half)zussen Rémi ('55), Lis ('57), Mila ('68) en Ira ('83) Glas op hun Eigen Wijze met hem mee, over zelfgekozen onderwerpen. Waar het langer moet, laten zij hun ideeën rijpen op eikenhout en vullen hun eigen blogs hiermee. Waar het korter kán schenken zij hieruit gezamenlijk een Glaasje, van maximaal 300 milliliter, oftewel 300 woorden. Proost!


woensdag 26 april 2017

Een Onkruidboom

Op de tuin – nee, niet ín de tuin: zo noemen volkstuinders dat nu eenmaal – maak ik een praatje, over de heg.
Met een medetuinder.
Zo te zien is hij het klassieke volkstuintype.
Zoals het ooit bedoeld was dus: tuin winterklaar maken, grasranden afsteken, korte metten met Zevenblad.
Het doel heiligt de middelen.

“Er moet nog een hoop gebeuren, niet?”, constateert mijn medetuinder.
“Ach”, zeg ik, “dit stuk, onder de bomen, heb ik gelukkig niet veel omkijken naar”.
Want vlak voor mijn huisje staan, als bejaarde poortwachters, twee al wat kalende pruimenbomen.
Links een zoete rode, en ernaast een wat grotere en nóg zoetere geelgroene (kwets?).
De pruimen dan.
Naast het huisje, bij de entree, staat een in lei-vorm gesnoeide oude appelboom.
Langs het pad kwijnen twee door de vorige tuinder mishandelde Japanse Kersen (mooi!) op leeftijd.
Op enige meters afstand van het huisje, vóór de pruimenbomen, staat een grote kersenboom.
Voor de vogels.
Eronder een terras, want op warme zomerdagen verkoelt deze boom effectiever dan vijf parasollen boven elkaar.

Mári's volkstuin te Rotterdam. Te zien de stam van de kersenboom, de rode pruimenboom en, achter het huisje, de stammen van de Onkruidbomen. 
Op tafel: een Kruidje-roer-me-niet, gekregen van een medetuinder. 

Ik vergeet de mysterieuze dennenboom langs het algemene pad.
Soms vallen er dennenappels uit.
Tot nu toe gelukkig niet op iemands hoofd.
Geen formaat kokosnoot, maar tenminste zo groot als peren (Doyenne!).
In een ander jaargetijde vallen er Pioenrozen uit.
Nou ja, geen echte, want ze zijn bruin: houten Pioenrozen.
Maar ze zien er precies zo uit als pioenrozen, met eindeloos veel in elkaar gevouwen bloemblaadjes.
Je kunt ze oprapen en bewonderen, maar na enkele maanden vallen ze uit elkaar.
Dan de hoge bomen achter het huisje.
Je kunt er vogelhuisjes aanhangen, en ze geven schaduw.
De naam ken ik niet. 
Mijn medetuinder gelukkig wel, ongevraagd nog wel.
“Dat zijn onkruidbomen”, verklaart hij.

Waarom denk ik ineens aan Emma Bovary?
Zij moest uit alles een zeker persoonlijk gewin kunnen halen.*
Onkruidbomen.

Mári Glas (1968)


* Gustave Flaubert, “Madame Bovary”, Uitgeverij Veen, 1991, p.48, vertaling Hans van Pinxteren

Geen opmerkingen:

Een reactie posten