Architect en socioloog Mári Glas (1968) buigt zich over noodlijdende vraagstukken in wetenschap en samenleving. Onder zijn redactie schrijven zijn (half)zussen Rémi ('55), Lis ('57), Mila ('68) en Ira ('83) Glas op hun Eigen Wijze met hem mee, over zelfgekozen onderwerpen. Waar het langer moet, laten zij hun ideeën rijpen op eikenhout en vullen hun eigen blogs hiermee. Waar het korter kán schenken zij hieruit gezamenlijk een Glaasje, van maximaal 300 milliliter, oftewel 300 woorden. Proost!


dinsdag 11 april 2017

"schoonheid schoonheid", maar zónder troost

De beroemdste dichtregel van Lucebert gaat over schoonheid:
in deze tijd heeft wat men altijd noemde schoonheid schoonheid haar gezicht verbrand [zij troost niet meer de mensen [zij troost de larven de reptielen de ratten*
Deze regels werden in de naoorlogse periode geschreven.
In dat licht leek schoonheid smakeloos, nietszeggend: een vorm van struisvogelpolitiek.
Voor wie onmenselijk is, doof, of stekeblind.

Lucebert is mijn favoriete Nederlandse dichter.**
Zijn dichtregels lijken, als oude kaas of wijn, elk jaar te winnen aan diepte en zeggingskracht.
Beschouwde Lucebert schoonheid als onverantwoorde – want verdovende! – luxe?
Schoonheid bij wijze van “brood en spelen”?
Volgens veel literatuurcritici wel.

Maar het mooiste – excusez le mot! – van goede gedichten is de complexe meerduidigheid.
Goede gedichten zijn een diepe en onuitputtelijke bron van kristalhelder en levenbrengend water.
Water dat zich vrijelijk beweegt, dwars door alle literaire kritieken heen.

Zo haal ik uit dit gedicht dat “de ruimte van het volledig leven” zich “in deze tijd” júist verschanst in schoonheid.
Onze moderni-tijd waarin bijna nergens meer voor “het oorverdovend zonlicht” van dwangmatig technologisch optimisme te schuilen valt.
Schoonheid bij wijze van toevluchtsoord én inspiratie voor menselijkheid.
Luisterend naar de lokroep van de laatste restjes wilde natuur.

Lucebert zocht naar schoonheid, die echter geen troost** meer bleek te bieden:
Maar de mens verschrikt zij [en treft hem met het besef [een broodkruimel te zijn op de rok van het universum  [niet meer alleen het kwade [de doodsteek maakt ons opstandig of deemoedig [maar ook het goede [de omarming laat ons wanhopig aan de ruimte morrelen*
Zo dichtte Lucebert wat NU gezegd moet worden.
Denk aan die kikker die zich door langzaam opwarmend water laat verdoven.
Om tijdig “aan de ruimte te morrelen” is een plotselinge schok noodzakelijk, diepe(!) wanhoop zelfs.
Want schoonheid – of liever het verdwijnen ervan – kán ons laten springen.

Mila Gras-Glas (1968)

* Lucebert, fragment uit het gedicht “Ik tracht op poëtische wijze”, uit de bundel “Lucebert. Van de afgrond en de luchtmens. De eerste vier bundels”, De Bezige Bij, 1999, p. 46
** Dit alles schreef ik voordat de dichter in het nieuws kwam vanwege zijn jeugdige nazi-sympathieën. Heel pijnlijk. Maar mogelijk hebben de hierop volgende worsteling, het schuldgevoel en de identiteitscrisis deze gedichten de enorme zeggingskracht gegeven? Want goed zijn ze. (20 juni 2018)
*** Zie ook: Mila Gras-Glas, “Over schoonheid, troost, én waarde

Geen opmerkingen:

Een reactie posten